Waterpartijen, vijvers en sloten
Natte, kruidachtige vegetatie in het water en aan de randen van vijvers, waterpartijen en sloten. Bij dit beheertype wordt alleen het vegetatiebeeld beschreven. Het betreft het wateroppervlak inclusief de natte overgangszone op de waterlijn. Beheermaatregelen voor het in stand houden van het water (baggeren, uitkrabben e.d.) valt onder het beheerplan water.

Streefbeeld
-
Natte oevers met een diversiteit aan waterplanten, oeverplanten, grassen en kruiden.
-
Bij vijvers en waterpartijen is het wateroppervlak grotendeels zichtbaar. Maximaal 30% is bedekt met watervegetatie.
-
Spontane opslag van houtige gewassen langs de oevers beslaat maximaal 5% van het terrein.
Beheervoorwaarden
-
De watervegetatie mag de functie van het water niet veel belemmeren, bijv. water afvoerende functie.
-
Beheer richten op minimale verstoring.
-
Werkzaamheden gefaseerd uitvoeren voor ontwikkeling en in stand houding van de flora en fauna waarden. Minimaal 30% van de vegetatie blijft staan na een maaibeurt.
-
Maaibeheer soortgericht uitvoeren. Van waterlelies en fonteinkruid moeten voldoende planten overblijven, deze herstellen langzaam.
-
Grote terreinen opdelen in kleinere eenheden om gefaseerd te werken.
-
De vitaliteit van een rietkraag met een oever verdedigende functie waarborgen, door jaarlijks in
-
de winter (half november-half maart) gefaseerd te maaien en het maaisel na 3 dagen af te
-
voeren.
-
Rietvegetatie eens in de 2 tot 4jr maaien. Te behouden riet delen 10cm boven water afmaaien.
-
Plantenresten in het water en maaisel afvoeren.
-
Wegens de ecologische waarden zijn de tijdstippen waarop beheermaatregelen worden uitgevoerd van extra belang, i.v.m. verstoring en overwintering. Oevervegetatie maaien in september.